Mongolië,
dat geloof ik even niet
Leestijd: ongeveer 5 minuten
03
“Mag ik je als laatste aanraken?” vraagt mijn neefje Tim (12) met grote ogen. Het is tien uur ’s ochtends op een prachtige zaterdag in april en Tim en ik staan voor mijn scheve arbeiderswoninkje in Utrecht. Zoals dat hoort in deze tijd van het jaar laten de vogels van zich horen en ruikt het heerlijk naar lente. De laagstaande zon valt weldadig op de klinkers van mijn kleine straatje in een mooi oud wijkje grenzend aan het Wilhelminapark. De gordijnen van menig buurmens zijn nog dicht.
Tim zijn tengere schoudertjes priemen door zijn net iets te grote trui en hij heeft een grijns op zijn jonge jongensgezicht die ergens het midden houdt tussen van bewondering, zenuwen en enthousiasme. Zijn twee zusjes en hij zijn erg bezig met de reis die hun oom gaat maken en ze vinden het heel stoer dat ze erbij zijn als ik vertrek.
Boris, de motor, staat pontificaal voor mijn huis op de stoep. Ik heb vanochtend om zeven uur verse broodjes gehaald bij het bakkertje om de hoek en een twintigtal familieleden en vrienden hebben zich zojuist tegoed gedaan aan het afscheidsontbijtje in mijn woonkamer. Inmiddels staan ze buiten om Tim en mij heen, gezamenlijk de motor te bepakken of toe te kijken hoe dit gebeurt. Het ziet er onmogelijk zwaarbeladen uit, die imposante Honda Transalp met twee zadeltassen, een topkoffer, een enorme backpack die over de buddy seat ligt vastgesnoerd en nog een tanktas tegen het stuur. Alle bagage is zwart, net als de motor, mijn pak en mijn helm. De enige kleur komt van het kleine beetje groene mos dat op Boris zijn stuur groeit. Hij is ook al wat ouder natuurlijk.
“Neem nou gewoon alsjeblieft een telefoon mee! Hij kan toch ook uit staan, onderin je tas?”, had collega Elise al maanden geleden half smekend, half beschuldigend gezegd. Ze was het er niet mee eens, met dit gekkenwerk en ze is niet de enige die bezwaren ziet in mijn nadrukkelijke wens om op avontuur te gaan zonder telefoon, tablet of navigatiesysteem. Vrienden, vaders, sportmaatjes: veel mensen begrijpen totaal niet wat iemand bezielt om anno 2019 volledig offline de wereld in te trekken. Ik wel.
Zonder internet ben je waar je bent en niet via Whatsapp altijd met één been in Utrecht.
Zonder Google moet je het zelf oplossen. Met mensen gaan praten, de weg vragen, interactie aangaan. Als er een probleem is heb je misschien nog geen idee hoe je het moet aanpakken en dat is juist óók onderdeel van het avontuur. Reisden we nog geen 15 jaar geleden niet allemaal zonder smartphone?
Dat was een mooi idee. Maar nu ik op het punt sta om te vertrekken, vraag ik mezelf eigenlijk ook af of ik nog wel begrijp waar ik aan begin. Kijkend naar alle lieve mensen die in de ochtendzon voor mijn huis staan, realiseer ik me ineens heel goed dat ik iedereen de komende drie maanden niet zal spreken. Een beetje zelfzuchtig ergens, om er van uit te gaan dat familie en vrienden het maar even zonder je moeten doen en dat je ze daarin niets te kiezen geeft.
Twee vrienden helpen me om het reserveflesje met benzine aan de motor te bevestigen. Meerdere mensen voelen even aan de hele constructie, aan de spanband om de backpack heen, om te zien of alles eigenlijk wel goed vast zit. Zelf heb ik natuurlijk ook niet echt een idee: ik heb een proefritje van een paar uur gemaakt met volle bepakking over een perfect Hollands wegdek. Dus niet drie maanden en 20.000 kilometer ver over allerlei ondergronden van dubieuze kwaliteit, wat nu toch echt de bedoeling is. Ik besef heel goed dat ik onderweg pas zal gaan ervaren of ik alles een beetje goed heb ingeschat.
Terwijl ik de laatste spullen in de tassen stop, moet ik toch concluderen dat ik deze ochtend ietwat overdonderd ben. Tijdens de voorbereidingen, die bij elkaar een jaar hebben geduurd, leek een reis naar Mongolië een mooi maar ook abstract avontuur. Nu het moment van gas geven wel heel dichtbij komt, is het echter te groots om te bevatten. Ik realiseer me eigenlijk totáál niet wat ik op het punt sta om te doen.
Het plan is om vandaag in één ruk naar Zwitserland rijden, naar het huis van een goede vriend aan het Meer van Genève. Ik wil daar een paar dagen bijkomen van de hectiek van de afgelopen voorbereidingsweken. Zwitserland. Dat is een idee waar mijn hoofd op dit moment dan wél weer bij kan, dus ik besluit dan ook me daar maar op te richten. Mongolië, dat geloof ik op dit moment even niet. Dus ik ga vandaag gewoon gezellig naar Zwitserland. Punt.
Één voor één geef ik iedereen een knuffel. Mijn vrienden. Mijn overbuurvrouw. Mijn zus, mijn kleine blonde tweelingnichtjes, neefje Tim, mijn lieve moeder, mijn jongste broertje. Ik doe mijn motorjas aan en hijs mezelf allesbehalve soepel in de nauwe ruimte tussen alle tassen. Ik hoop dat ik hier tijdens de reis iets meer routine in krijg, zodat ik wellicht óóit ook een beetje cool ergens kan wegrijden. Dat zit er vandaag in ieder geval niet in, wat echt heel jammer is als je publiek hebt.
Tim grijnst zijn jongensgrijns en raakt mijn arm aan. Ik grijns terug terwijl ik Boris start. Dan kijk ik nog één keer naar iedereen om me heen en geef gas. Tegen de rijrichting in rijd ik mijn straat uit, gooi mijn arm een laatste keer de lucht in. Ik ben weg.
Waar speelde dit verhaal zich af?
In een klein straatje in Utrecht Oost.